Vervolg hoofdstuk 2 van 'De grote Scheiding' door C.S. Lewis.


"….. Terwijl er hoe langer hoe meer lege straten komen?"
"Jazeker. En met de tijd is het wonderlijk gesteld.
De plek, waar we de bus genomen hebben, is duizenden mijlen verwijderd
van het bevolkingscentrum, waar alle nieuwelingen aankomen van de aarde.
Al de mensen, die u ontmoet hebt, woonden bij de bushaltes, maar zij
hebben eeuwen - van onze tijd - nodig gehad om daar te komen, door
voortdurende verhuizingen."
'En hoe staat het dan met hen, die al eerder aangekomen zijn?
Ik bedoel: er moeten mensen zijn, die veel langer geleden van de aarde naar
uw stad kwamen'.
"Jazeker. Die zijn er.
Zij zijn steeds weer verhuisd.
Zij zijn steeds meer apart gaan wonen.
Thans zijn ze zo ver weg, dat er geen denken aan is, dat ze ooit bij de
bushalte komen.
Astronomische afstanden.
Er is een hoger gelegen terrein in mijn buurt en daar woont iemand, die in
het bezit is van een verrekijker.
Je kunt er de lichten van de huizen zien, waar die oude inwoners zitten,
miljoenen mijlen verwijderd.
En telkens trekken ze maar weer verder weg.
Dat is een van de teleurstellingen.
Ik dacht, dat men er interessante historische persoonlijkheden zou
ontmoeten.
Niets ervan: ze wonen te ver weg'.
'Zouden ze op tijd bij de bushalte zijn, als ze er ooit op uit zouden gaan?'
'Ja.. theoretisch gesproken wel!
Maar het zou een afstand van lichtjaren zijn.
En zij zouden er thans ook niet naar verlangen, zulke lieden als Tamerlan en
Djenghis Khan, of Julius Caesar of Hendrik de Vijfde'.
'Dus ze zouden er niet naar verlangen?'
'Nee, zeker niet.
De dichtstbij wonende van die oude inwoners is Napoleon.
Dat weten we, omdat twee lui de reis ondernamen om hem op te zoeken.
Zij waren al vertrokken lang voor ik aankwam, maar ik was erbij toen ze
terugkeerden.
Ze hadden er 15000 jaar van onze tijd voor nodig gehad.
We hebben het huis nu ontdekt.
Een lichtje, zo groot als een speldenknop en miljoenen mijlen in de omtrek
verder niets'.
'Maar ze zijn er dus geweest?'
'Jazeker. Hij had zich een kolossaal huis gebouwd, helemaal in empirestijl -
hele rijen helverlichte vensters; ofschoon het vanwaar ik woon niet meer
dan een speldenknop lijkt'.
'Hebben ze Napoleon gezien?'
'Jazeker. Zij klauterden omhoog en keken door één van de vensters.
En Napoleon was er werkelijk'.
'Wat voerde 'ie uit?'
'Hij liep heen en weer, aldoor heen en weer, links-rechts, links-rechts; geen
ogenblik stond hij stil.
Die twee stonden ongeveer een jaar lang naar hem te kijken en hij rustte
nooit.
En al die tijd mompelde hij in zichzelf: ' Het was de schuld van Soult. Het was
de schuld van Ney. Het was de schuld van Joséphine. Het was de schuld
van de Russen. Het was de schuld van de Engelsen'.
Zo ging het al die tijd maar door.
Geen ogenblik hield hij stil.
Een kleine, dikke man en hij zag er een beetje vermoeid uit.
Maar hij scheen er niet mee te kunnen ophouden'.

Uit het trillen maakte ik op, dat de bus nog altijd reed, maar er was door de
vensters niets te zien, waaruit dit viel af te leiden - niets dan grijze, ledige
ruimte boven en beneden.
'Dus de stad zal zich tot in het oneindige uitbreiden?' zei ik.
'Jazeker', zei de intelligente man, 'Tenzij iemand er iets aan kan doen.'
'Hoe bedoelt u?'
'Nou, onder ons gezegd, dat is eigenlijk de zaak die mij op 't ogenblik
bezighoudt.
Wat is de ellende van deze plaats?
Niet dat de lui geregeld ruzie zoeken - dat is zo de menselijke aard en dat is
altijd al zo geweest op aarde.
De ellende is, dat ze nergens behoefte aan hebben.
Je kunt alles krijgen wat je wenst - geen erg goede kwaliteit natuurlijk -
louter door het je voor te stellen.
Vandaar, dat het nooit enige moeite kost om naar een andere stad te
verhuizen of een ander huis te bouwen.
Met andere woorden: er is geen eigenlijke economische basis voor een
gemeenschapsleven.
Als ze werkelijke winkels nodig hadden, zouden de lui in de buurt moeten
blijven, waar die werkelijke winkels waren.
Als ze werkelijke huizen nodig hadden, zouden ze in de buurt moeten blijven
waar bouwers woonden.
De schaarste maakt het bestaan van een maatschappij mogelijk.
Ziet u, daar gaat het voor mij om.
Ik doe dit uitstapje niet voor mijn gezondheid.
Wat dat betreft, denk ik niet dat het me veel zou baten.
Maar als ik terug kan komen met een aantal reële gebruiksvoorwerpen, iets
dat je werkelijk kunt opeten of drinken of iets, waar je werkelijk op kunt
zitten, nou - dan zou er ineens vraag ontstaan, daar beneden in onze stad.
Dan zou ik een zaakje beginnen.
Dan zou ik iets kunnen verkopen.
Er zouden al gauw mensen omheen kunnen wonen - centralisatie.
Twee geheel bewoonde straten zouden huisvesting geven aan dezelfde
mensen, die nu verspreid wonen over miljoenen vierkante mijlen lege
straten.
Ik zou er een aardig winstje uit slaan en bovendien een weldoener voor
allen zijn'.
'U bedoelt… als ze móesten samenleven, dan zouden ze wel leren om minder
ruzie te maken?'
'Nou, dat weet ik nog niet.
Ik wed, dat ze tenminste wat rustiger gehouden konden worden.
Men zou de kans krijgen om een politiemacht te vormen.
Om er wat discipline bij hen in te krijgen.
In elk geval ( hier werd zijn stem zachter), zou het BETER zijn, ziet u?
Dat geeft iedereen toe.
Veiligheid door getalsterkte.'


Wordt vervolgd.






Napoleon: 'Niet
mijn schuld..'.
Afstanden van lichtjaren